06.06.2010 08:09:22 |
|
Erwin |
Afgelopen zaterdag een bezoek gebracht aan het KNMI te De Bilt, op uitnodiging van het KNMI als tegenprestatie voor het gebruiken van de weergegevens van weerstation Haaksbergen in het kader van onderzoek naar stadsklimaat als onderdeel van een groot onderzoeksprogramma. Er waren 65 weeramateurs aanwezig komende uit geheel Nederland.
Het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut), opgericht in 1854, is in Nederland vooral bekend van de weersverwachtingen en waarschuwingen, maar als nationaal data- en kenniscentrum voor weer, klimaat en seismologie doet het veel meer.
Het KNMI is hét nationale instituut voor weer, klimaat en seismologie. Het KNMI verstrekt weerinformatie ten behoeve van veiligheid (Het weeralarm), economie en duurzaam milieu aan het algemeen publiek (oa. via Internet), de overheid, de luchtvaart, scheepvaart en commerciële Weerbedrijven. Dit alles 24 uur per dag, 365 dagen per jaar. Voor langetermijn-ontwikkelingen verricht het KNMI onderzoek naar de veranderingen in het klimaat. Het klimaatonderzoek richt zich op het waarnemen, begrijpen en voorspellen van veranderingen in het klimaatsysteem en probeert antwoord te geven op de vragen die vanuit overheid en samenleving gesteld worden: Hoe verandert ons klimaat? Waardoor verandert het klimaat? en Hoe ziet ons toekomstig klimaat eruit?
Bij de foto’s:
De grote bol op de toren van het KNMI-gebouw bevat de antenne-installatie van de neerslagradar. Deze heeft een reikwijdte van ongeveer 300 km. Op het gebouw staan diverse schotels, die vooral bedoeld zijn om er satellietbeelden mee op te vangen. Deze kunnen ondermeer afkomstig zijn van de Meteosat, die op 40.000 km hoog een vaste plek boven het aardoppervlak hangt en zodoende meedraait met de aarde.
De weergegevens die de aanwezige weeramateurs beschikbaar stellen aan de KNMI, waaronder ook weerstation Haaksbergen, komen automatische binnen bij het KNMI en worden dankbaar gebruikt voor onderzoek naar stadsklimaat in Nederland. Ook wordt voor dit onderzoek gebruik gemaakt van de weergegevens geleverd door het landelijk gladheidsmeldingssysteem.
In steden is het meestal warmer dan in het buitengebied. Dit temperatuurverschil wordt het stedelijk warmte-eiland-effect (UHI Urban Heat Island) of stadseffect genoemd, en kan soms oplopen tot meer dan vijf graden Celsius. Dit heeft effect op het leefklimaat van mensen. Omdat in Nederland nog vrij weinig bekend is over hoeveel warmer het precies is in steden, doet het KNMI op dit moment onderzoek naar stadsklimaat in Nederland. Hierbij worden onder andere metingen van weeramateurs gebruikt.
Aanleiding tot het UHI onderzoek waren de hittegolven van 2003 en 2006, De stedelijke warmte versterkt de hittestress door gebrek aan nachtelijke afkoelingen wat weer problemen kan geven voor bepaalde groepen.
Oorzaken van stedelijke warmte:
Overdag: Veel donker oppervlak, Weerkaatsingzonnestraling tussen oppervlakten, Door afwatering en verhard oppervlak weinig verdamping.
’s Nachts: Inefficiënte uitstraling van warmte door de geometrie van gebouwen, Materialen houden warmte vast, er wordt warmte geproduceerd door energiegebruik van de mens.
Getracht wordt, aan de hand van de onderzoeksresultaten, de stadseffecten te beperken door oa. gebruik te maken van bepaalde bouwmaterialen en het gedrag van de bewoners te veranderen om zo te komen tot Klimaat bestendige steden.
Voorlopige conclusie: Stadseffect is zichtbaar in meetgegevens en lijkt in de zomer sterker te zijn dan in de winter.
Meer informatie hierover kunt u hier vinden.
Tegen de middag werden we rondgeleid door het meetveld van het KNMI. Dit meetveld bevat alle weersensoren die het KNMI de Bilt van informatie voorziet. Landelijk staan er verspreid door geheel Nederland 43 van deze meetvelden. Op het meetveld staan vele soorten (elekctronische)weersensoren die de gegevens geheel geautomatiseerd doorgeven naar de centrale computersystemen van het KNMI. Er staan de volgende weersensoren:
Themometers die in kleine sensorhutjes staan. De temperatuur wordt gemeten op 1.50 meter hoogte boven het gras, aanvullend wordt ook gemeten op 10 cm boven het gras. Vriest het op dit laatste niveau dan spreekt men van vorst aan de grond, of van nachtvorst. Ook in de grond wordt tot een diepte van 1.50m op verschillende niveaus de temperatuur gemeten, hetgeen vooral van belang is voor de akkerbouw en om te kijken of er bij vriezend weer of invallende dooi vorst in de grond zit.
Regenmeters die in een ondiepe kuil staat opgesteld om de metingen als gevolg van een mogelijk sterke wind niet te beïnvloeden. De regenmeters zijn ook voorzien van een verwarmingselement om ’s winters de sneeuwval te kunnen meten.
De windmeter staat boven op een mast van 10 meter hoog, wat de standaardnorm is.
De luchtdruk wordt binnen gemeten, maar wel is de barometer geijkt op zeeniveau.
De zichtmeter werkt met twee instrumenten op zekere afstand van elkaar, waarbij het doorzicht van de lucht tussen de twee instrumenten wordt vastgesteld voor oa. het bepalen van de mistdichtheid.
De straling door de zon, ook die straling die door de wolken heen komt, wordt gemeten door het temperatuurverschil van een groot doorzichtig bolletje en klein doorzichtig bolletje met elkaar te vergelijken om zo de zonstraling te bepalen.
Tweemaal daags, om 01 en om 13 uur(zomertijd een uur later) wordt op het KNMI aan de rand van het meetveld een (weer)ballon met meetinstrumenten opgelaten. Dit wordt gedaan om gegevens over de bovenlucht te weten te komen. De kosten voor 1 ballon met meetinstrumenten bedraagt een kleine €300,-.
De ballon stijgt tot 25 km hoogte en meet tijdens de stijging de Hoogte, temperatuur, luchtvochtigheid, luchtdruk, windrichting en windsnelheid en stuurt deze gegevens elke 10 seconden naar het KNMI.
De dag werd afgesloten met een sessie over de volgende generatie weermodellen door Sander Tijm.
De nieuwe generatie modellen gaan uit van atmosferische modellering voor numerieke weersvoorspellingmodellen voor de korte en lange termijn.
Een weermodel deelt de atmosfeer en bodem op in lagen van 100 meter dik en blokken van 2.5x 2.5 tot 50 x 50 . vierkante kilometer. Bij de volgende generatie weermodellen gaat men toe naar kleinere gebieden met een hogere resolutie (2 km) daar het nodig is om kleinschalige (lokale) fenomenen zoals stadseffecten, lokale buien en de effecten van die buien beter te kunnen voorspellen. Dit project wordt uitgevoerd door de wetenschappelijke samenwerking tussen de twee internationale consortia ALADIN en HIRLAM.
Door de verhoging in resolutie en verbetering van parameterisatie begint het model steeds meer op de werkelijkheid te lijken. Het wordt mogelijk om steeds meer fenomenen echt in het model op te lossen. Model geeft goede indicatie voor zwaarte, plek en timing.
Het was een leuke interessante dag, niet in de laatste plaats omdat we nu een idee hebben wat het KNMI met onze weergegevens doet en hoe het meetveld eruit ziet.