23/01/2022
De Nederlandse natuur lijdt van de duinen tot Twente onder een groeiend tekort aan kalk. De voornaamste oorzaak is verzuring van de bodem, door tientallen jaren stikstofvervuiling veroorzaakt door ammoniak uit mest en stikstofoxiden uit wegverkeer.
Stikstofvervuiling veroorzaakt twee natuurproblemen. Het ene is een direct gevolg van een teveel aan stikstof. Soorten als gras en brandnetels verdringen daardoor een grote diversiteit aan andere planten.
Het tweede stikstofprobleem is minder bekend: de juist sterk afnemende beschikbaarheid van andere mineralen. Dat komt doordat stikstofvervuiling de bodem ook zuurder maakt. Mineralen als calcium, magnesium en kalium spoelen daardoor weg, terwijl vergiftiging met aluminium toeneemt.
Dat is schadelijk voor planten en ook voor veel dieren die daardoor sterk achteruitgaan. In graslanden komen minder vliegende insecten voor en in verzuurde bossen veel minder kevers en huisjesslakken waardoor ook veel vogels achteruitgaan.
Waar kevers en slakken door mineralentekorten verdwijnen, stopt ook de afbraak van plantenresten. He gevolg kun je met het blote ook zien als je door verzuurde bossen loopt. De bladeren die in de herfst vallen worden nauwelijks afgebroken, en bedekken de bosbodem tot in de zomer.
Zulke bossen hebben geen ondergroei van bloeiende kruiden meer. En uiteindelijk sterven de bomen ook zelf, zoals veel eiken op de Veluwe.
Er zijn op de zandgronden enkele bossen die nog oké zijn. Bijvoorbeeld waar nog wat kalkrijk kwelwater de boomwortels bereikt. Maar op de droge delen ie het met de Nederlandse bossen grotendeels zeer slecht gesteld. Echt iets om je zorgen om te maken.
06/04/2022
Tijdens de vorige eeuw is een groot deel van de baleinwalvissen sterk bejaagd. Als gevolg daarvan zijn de
aantallen van een aantal grote soorten gedecimeerd, met de grootste teruggang op het zuidelijk halfrond.
Aangezien veel baleinwalvissen in het verre zuiden hoofdzakelijk krill eten, zou men verwachten dat er daarom nu aanzienlijk meer krill zou rondzwemmen dan vroeger. Niet dus. De hoeveelheden (Antarctische) krill zijn de afgelopen decennia juist sterk afgenomen. Dit contra-intuïtieve fenomeen staat bekend als de krill-paradox.
Antarctische krill is een klein, ongewerveld garnaalachtig zeediertje. De larven leven hoofdzakelijk dicht onder het zeeijs rond het zuidpoolgebied, de volwassen krill komt vooral in open water voor.
Het hoofdvoedsel voor de krill en hun larven zijn de algen die groeien onder het Antarctisch zee-ijs.
De hoeveelheden algen zijn de afgelopen decennia sterk afgenomen. Als oorzaken daarvan werden in het verleden genoemd:
- de opwarming van het oceaanwater en het zich terugtrekken van het pakijs,
- de hogere CO2-concentratie van de atmosfeer en daardoor ook van het oceaanwater. Dat maakt de opname van calcium moeilijker en dat mineraal hebben de algen nodig voor hun kalkskelet.
De laatste jaren wordt echter steeds duidelijker dat er daarnaast nog een andere factor van belang is, namelijk de afname van mineralen, met name ijzer in de toplaag van de oceaan, de laag waar nog licht doordringt en waarin de algen voorkomen. En laat nu juist walvispoep een belangrijke ijzerbron zijn.
Algen benutten energie uit het zonlicht om suikers te maken uit CO2 en water. Daarbij ontstaat naast die suikers ook zuurstof. Ieder jaar zetten de algen vier maal zoveel CO2 om als het totale Amazone-woud
Algen hebben dus veel meer recht op de benaming ‘longen van de Aarde’ dan het regenwoud.
Vanaf 1910 is de hoeveelheid krill in de Zuidelijke IJszee afgenomen met 80%. Dat lijkt heel erg vreemd, want de afname kan ook niet verklaard worden doordat andere dieren meer krill zijn gaan eten. De aantallen van die dieren zijn eerder afgenomen dan toegenomen. Er is blijkbaar iets fundamenteel veranderd in de levensvoorwaarden van de krill en een goede kandidaat is de sterke afname van het fytoplankton, het hoofdvoedsel van de krill.
De onderzoekers komen met de volgende verklaring voor de afname van de algen: de bemestende waarde van de walvispoep en de pomp- en transportwerking van de walvissen wat betreft een aantal essentiële voedingsstoffen en mineralen. En deze punten zijn juist sterk afgenomen door de afname van de walvissen.
De pogingen om de walvisstand weer te laten groeien zijn tot nu toe nog niet erg succesvol gebleken. Door de veel lagere hoeveelheden krill en een aantal nieuwe bedreigingen (drukke scheepvaart, visnetten, vervuiling van het oceaanwater, geluidshinder e.d.) ligt een snel herstel van de eens zo talrijke populatie ook niet voor de hand. Helaas, want de biodiversiteit en het klimaat zouden er enorm wel bij varen.
13/04/2022
Het aantal zweefvliegen op de Veluwe is sterk afgenomen. Daarmee lijkt een belangrijke betsuiver langzaam te verdwijnen. Een zorgwekkende ontwikkeling, waarschuwen ecologen.
De hoeveelheid zweefvliegen in het natuurgebied is afgenomen met 80% en het aantal soorten met 44%.
De oorzaak is niet vastgesteld. Er zijn wel enkele hoofdverdachten waaronder: klimaatverandering, zure regen in de jaren 80, stikstof en pesticiden. De laatste twee leiden ertoe dat de kwaliteit van bomen en planten achteruit gaat. Dat kan ook effect hebben op de hoeveelheid bladluizen. Beiden zijn een belangrijke voedselbron voor de larven van de zweefvlieg.
24/07/2022
Wereldwijd neemt het aantal bijen af. Naast de bestrijdingsmiddelen, ziekten, eenzijdig voedsel wordt nu ook klimaatverandering als vierde oorzaak genoemd. Onder andere zachte winters en extreme hitte doen de bestuivers geen goed.
Een milde winter kan negatieve gevolgen hebben voor een bijenvolk omdat de bijen er bij te hoge temperaturen te vroeg op uit vliegen. Ze verbruiken dan energie, maar er is geen voedsel, dus de bijen verzwakken.
Bijen verhogen de voedselkwaliteit. Als een plant goed bestoven is, zal er een grotere en meer uniforme vrucht ontstaan. Ronde appels zouden bijvoorbeeld duiden op voldoende bestuiving, terwijl misvormde appels onvoldoende of evenwichtige bestuiving hebben gekregen.
Een hittegolf, in British Columbia, Canada, bracht een heel ander ellende voor de bijen. Imkers vonden regelmatig dode darren verspreid over de grond. Ze zagen eruit alsof ze letterlijk van binnenuit waren geëxplodeerd. Dit leidde tot grote zorgen over het voortbestaan van bijenvolken.
Een ander effect was dat de paringskans voor de koninginnen, na de hittegolf, slechts 40% bleek te zijn terwijl dit normaal tussen de 70 a 80% ligt. Ook bleek dat de helft van kleine starters volkjes tijdens de eerste hittegolf uitstierven. Volgen de onderzoekers was dit een massale sterfte.
|